BouwTotaal 6 - 2020

THEMA CIRCULARITEIT EN ENERGIETRANSITIE 15 “Ik kwam in die tijd ook in contact met Rutger Büch, mede-oprichter van Cirkelstad in 2006. Naar aanleiding hiervan ben ik ‘spinner’ geworden van Utrecht en Amersfoort. Juist het delen van kennis op landelijk niveau spreekt me aan. Zo heeft Cirkelstad in 2019 het initiatief genomen tot het programma ‘Samen versnellen’. Hierin werken Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Dura Vermeer, Van Wijnen, Volker Wessels, BAM en Synchroon in drie jaar tijd toe naar het ondertekenen van het convenant: ‘Circulair bouwen het nieuwe normaal’. Deze drie jaar tijd hebben we hard nodig om er achter te komen wat we gezamenlijk verstaan onder circulair bouwen en welke impact het heeft op de achterliggende organisaties. Zodat als het convenant getekend wordt, je ook daadwerkelijk kan overgaan tot implementatie. We moeten dus scherp voor ogen hebben wat we bedoelen, wat we moeten doen en met welke tools.” “Elke deelnemer brengt zes projecten in. Deze projecten worden elk half jaar geaudit. Om praktijk ervaringen op te halen, met alle deelnemers de resul- taten te bespreken en daar jaarlijks al een uitspraak over te doen. Op deze manier werken we in zes auditrondes van een half jaar toe naar het con- venant. Momenteel hebben we al 85 projecten”, aldus Kuijper. Uitdaging bestaande bouw De uitdaging zit volgens Kuijper vooral in de bestaande bouw. Hoe kun je vrijkomende materialen bij renovatie of verbouw hergebruiken? “Daar moet je bij nieuwbouw dus al in de ontwerpfase over nadenken. Eigenlijk zijn de slopers de nieuwe ontwerpers! Bovendien is het van belang om met een materialenpas- poort inzichtelijk te maken welke ma- terialen er in een gebouw zijn verwerkt en op welke wijze. Dat weet je tijdens de levenscyclus ook wat de waarde is van een gebouw bij verkoop, transformatie of sloop. Je kunt er dus een exploitatie- model aanhangen.” “Doordat de economische waarde van een gebouw voor een belangrijk deel wordt bepaald door de mogelijkheden tot hergebruik van bouwdelen en materialen, moeten ontwerpers en aannemers veel meer nadenken over modulair en demontabel bouwen. Vooral bij installaties ligt er een grote uitdaging. Denk aan het instorten van leidingen en kanalen. Ook de beperkte levensduur van installaties is ongunstig voor het ecologische model. Veel instal- laties moeten na maximaal vijftien jaar al weer worden vervangen.” Kuijper verwijst naar de zogenoemde ‘Schillen van Brand’ (zie figuur) die de gemiddelde levensduur weergeven van de diverse onderdelen van een gebouw. Het interieur heeft veelal de kortste le- venscyclus. De binnenafbouw gaat drie tot dertig jaar mee en de installaties zeven tot vijftien jaar. “Pas bij de schil kom je op de meer duurzame delen: de schil gaat gemiddeld twintig jaar mee en de constructie dertig tot 300 jaar. De relatief korte levensduur van installaties maakt pijnlijk duidelijk dat het instorten van leidingen ongewenst is. Bovendien wordt het leidingverloop en de locaties van installaties vaak ook veranderd bij verbouwingen of renova- tie. Denk dus tijdig over flexibiliteit en functionaliteit na.” Communicerende vaten De vraag is of we de toepassing van installaties in een gebouw niet moeten minimaliseren op basis van de trias energetica. Dus eerst de energiekosten voor verwarming en koeling beperken door goed te isoleren en pas daarna zoeken naar aanvullende hulpmiddelen om dit te doen. Kuijper: “Feitelijk zoek je een balans tussen de milieu-, energie en grondstoffenprestatie. Energiebe- sparing heeft namelijk effect op het materiaalgebruik. Installaties bepalen voor 30 tot 35 procent de milieupresta- tie! Zonnepanelen wekken energie op, maar de productie kent een vrij hoge milieubelasting. Meer isoleren, bete- kent ook meer materiaalgebruik, net zoals bij triple-beglazing.” De ‘spinner’ wijst erop dat de mili- euprestatie ook weer wordt beïnvloed door de circulariteit: “Er is een zo- genoemde Module D in de Nationale Mi- lieudatabase, waarin de mogelijkheden tot hergebruik en recycling worden meegewogen. De mogelijkheden zijn er dus. Maar veel leveranciers leveren data aan waarin die gegevens nog niet zijn opgenomen. Dat heeft ook met de kosten voor het verkrijgen van die data te maken. Verder staan er nog maar weinig installaties in de NMD. Hier ligt toch echt een verantwoordelijkheid bij de markt.” Kuijpers laat een berekening zien met de ‘Duurzaamheidsprestatie Gebouw’ (DPG) die zich simpel laat samenvatten als: DPG = MPG + EPG. Vier jaar ge- leden ging bureaus als W/E adviseurs en Merosch op zoek naar de balans tussen energie- en materiaalgebruik. Voor materialen dienen de LCA’s als uitgangspunt. Deze LCA wordt gebruikt om elf milieueffecten te berekenen en die vervolgens op te tellen en uit te drukken in een zogenaamde 1-puntsco- re over de hele levensduur van een ge- bouw. Kuijpers: “Met de factor energie kan je hetzelfde doen: nu wordt deze nog uitgedrukt in megajoules en dat wordt kWh/m 2 . Maar achter iedere vorm van opwekking is ook een milieuprofiel te hangen. De energieopwekking door kolen of door zon is ook in dezelfde milieueffecten en 1-puntscore uit te drukken. Door eenheid te creëren zijn energie en materialen veel beter te vergelijken. De DPG - beschikbaar in GPR Gebouw 4.3 - toont de resultaten van de energie- en materiaalprestatie in één rapportcijfer en laat zien welke installatie- en bouwkundige keuzes het meest duurzaam zijn.” Naast energie- en milieu-aspecten spelen ook welzijn en gezondheid van mensen en economische motieven een rol: People, Planet, Profit dus. “Alles hangt met elkaar samen. Wat te denken bijvoorbeeld van mobiliteit? Welk transport is nodig? In het verleden is er alleen maar sprake geweest van suboptimalisatie. Maar wat voor het ene aspect gunstig is, kan voor een ander aspect weer ongunstig zijn.” Stevige prikkel ontbreekt Oorzaak van het ontbreken van veel data is het ontbreken van een stevige prikkel: “Het Bouwbesluit eist een mi- lieuprestatie van 1,0. Maar daar voldoe je al snel aan, ook zonder circulaire maatregelen. De minister van BZK is voornemens om per 1 januari 2021 de milieuprestatie voor woningen aan te scherpen van 1,0 naar 0,8. Daarna wordt een stapsgewijze verdere verlaging van de eis verwacht, naar uiteindelijk 0,5 in 2030. Pas dan begint het interessant te worden voor producenten om geld te stoppen in het aanleveren van aanvul- lende data.” Sta je er nu niet in? Dan is er volgens Kuijpers een vangnet. Producten die niet in de NMD staan, vallen onder Categorie 3. Dan kan de ontwerper gebruikmaken van ongetoetste ‘merk ongebonden’ data in eigendom en onder beheer van Stichting Bouwkwa- liteit. Dit betreft zogenaamde ‘default’ waarden (veilige waarden). “Producten krijgen dan wel een toeslag van 30%. Maar bij een milieuprestatie van 1,0 of 0,8 maakt dat weinig uit. Pas bij een milieuprestatie van 0,5 of lager wordt het voor producenten interessant om in Categorie 1 te vallen. Deze categorie bevat getoetste ‘merk gebonden’ data van specifieke producenten en toeleve- ranciers. Dan geldt de toeslag van 30 % dus niet. Hierdoor loop je het risico dat ontwerpers jouw product niet meer kie- zen, omdat ze ander de milieuprestatie niet halen.” Kuijpers besluit: “Een milieuprestatie van 0,5 is nu al haalbaar. De gemiddel- de score van nieuwbouw in Utrecht en Amersfoort is nu al 0,63! Daar gaan we toch niet tien jaar op wachten?” GSE System Om een antwoord te bieden op de vraag naar een integrale beoorde- ling van producten heeft Cirkelstad met haar leden het voortouw genomen voor een Nationale pro- ductcatalogus in samenwerking met het Global Sustainable Enterprise System (GSE System). De producten in deze catalogus zijn getoetst op verschillende kritieke prestatie-in- dicators (KPI’s) die nog verder met de markt worden doorontwikkeld en gekoppeld gaan worden aan de leidraad van CB’23. De productcatalogus registreert, visua- liseert, documenteert, verifieert en pu- bliceert de Circulaire Footprint van elk materiaal of product dat in de bouw ge- bruikt wordt. Producenten kunnen hun producten aanmelden zodat de uitvoe- rende partijen, zoals architecten en bouwbedrijven, een onderbouwde ver- antwoorde keuze kunnen maken. Foot- prints kunnen onafhankelijk worden geverifieerd en gecertificeerd door on- afhankelijke certificatie instellingen die aangesloten zijn bij de Global Sustai- nable Enterprise Standard, zoals KIWA, United Certification Systems, Godman en Control Union certifications. ‘Wist je dat de invloed van welzijn en gezondheid veel groter is op de ge- bruikswaarde dan gedacht? Licht, lucht, geluid en temperaturen blijken na onderzoek een impact op de arbeid- sprestatie van mensen te hebben van 50 euro/m 2 /jaar! Investeren in bete- re materialen verdient zich dus terug en bovendien wordt de waarde van een gebouw hoger. Voor verhuurders neemt de verhuurbaarheid toe. Een gebouw wordt hiermee een waardedepot. Wel- licht kun je gebouwen koppelen aan de beurs.” Kijk op https://cirkelstad.gses -system. com en www.sdgnederland.nl voor de Béta-versie van de Nationale Product- catalogus.  Mooi voorbeeld van circulariteit: hergebruik van 100 jaar oud dakhout voor nieuwe dak- ramen van Velux. Velux produceert de ramen samen met A.van Liempd Sloopbedrijven. Fo- to: Velux.  Energiebesparing heeft effect op het materiaalgebruik. Installaties bepalen voor 30 tot 35 procent de milieuprestatie!

RkJQdWJsaXNoZXIy NTI5MDA=